dinsdag 28 september 2010

De bospaden waar niemand over wandelt

Groot is ze niet, de officiële Belgische delegatie op de World Conference on Early Childhood Care and Education (ECCE - Onderwijs en Zorg voor jonge kinderen) in Moskou. Welgeteld één vertegenwoordiger van de vele overheden van ons land is aanwezig – het kabinet van Minister Nollet (Franstalige Gemeenschap). Toen een Nederlandse collega vroeg of hij -gezien het Belgische voorzitterschap- ook de Europese Unie vertegenwoordigde keek hij lichtjes paniekerig in het rond. Nee dus...

Maar eerlijk is eerlijk, in België staan we er net als in de meeste Europese landen goed voor als het gaat over onderwijs en zorg voor jonge kinderen. Bijna alle kinderen gaan naar de kleuterschool, kinderopvang is van goede kwaliteit en over het algemeen redelijk betaalbaar (ondanks problemen met wachtlijsten in bepaalde steden), Kind & Gezin volgt alle kinderen op vanaf hun geboorte en kinderen waarvan de ontwikkeling vertraging oploopt krijgen speciale zorgen om hun ontwikkeling zo veel mogelijk te ondersteunen.

Helaas zijn België en Europa een uitzondering op dit gebied. De ontwikkeling van de jongste kinderen krijgt wereldwijd over het algemeen zeer weinig aandacht. Nochtans zijn programma’s voor onderwijs en zorg voor jonge kinderen één van de meest veelbelovende ontwikkelingsinterventies voor landen in het Zuiden.
Op deze wereld conferentie over onderwijs en zorg voor jonge kinderen komen overheden, experten, ngo’s en terreinwerkers van over de hele wereld bij elkaar om ervaringen te delen en samen te bekijken hoe de ECCE wereldwijd verder kan worden ontwikkeld.

Vandaag was de eerste dag van de conferentie in de Russische hoofdstad. Na de verplichte toespraken van gezagsdragers allerhande was het in de namiddag eindelijk tijd voor echte inhoud. Eén van de meeste veelzeggende presentaties van de namiddag werd gegeven door Jack Shonkoff, Harvard Professor in Child Health and Development.
Professor Shonkoff liet op basis van een aantal elementaire principes van neurologische ontwikkeling zien waarom onderwijs en zorg voor de jongste kinderen zo cruciaal is.

Bij de geboorte van een kind zijn de hersenen van een kind onderontwikkeld. Cellen en hersenstructuren zijn aanwezig maar alle connecties tussen de cellen worden pas na de geboorte gevormd op basis van ervaringen. Dit gebeurt aan een razendsnel tempo – tot meer dan 700 connecties per seconde. Heel snel bereikt het aantal connecties echter een maximum. Vervolgens worden beetje bij beetje de overbodige connecties ‘weggesnoeid’. Connecties die het kind niet gebruikt, verdwijnen met de tijd. Zoals paden in een bos waar niemand over loopt.

Laten we als voorbeeld de taalontwikkeling nemen, de basis voor lezen en schrijven op latere leeftijd. Zeer jonge kinderen, onafhankelijk in welke cultuur ze zijn geboren, zijn in staat zijn om elke taal te leren als was het hun moedertaal. Maar hoe langer ze geconfronteerd worden met een bepaalde taal, hoe meer bepaalde connecties versterkt worden en andere verdwijnen. Oudere kinderen kunnen nog wel een andere taal leren, maar vloeiend zoals in hun moedertaal worden ze nooit meer. Vandaar dat volwassenen die een taal leren, vaak met accent blijven spreken. De specifieke connecties die nodig zijn om de taal perfect te spreken, zijn verdwenen in hun jonge jaren.

Wat geldt voor taalontwikkeling, geldt ook voor de ontwikkeling op andere cognitieve gebieden. Kinderen kunnen hun leven lang blijven leren, maar het resultaat zal nooit zo goed zijn als wanneer ze het in hun eerste levensjaren zouden hebben geleerd. Bovendien zullen ze heel wat meer inspanningen moeten leveren en zullen de bijhorende kosten vele malen hoger liggen.

Juist daarom is het zo nefast dat de vroege kindertijd zo weinig aandacht krijgt van overheden in het Zuiden en internationale donoren. Zoals de meeste internationale donoren spendeert ook België slechts een fractie van haar onderwijsbudget aan onderwijs voor de jongste kinderen. Nochtans zouden investeringen in onderwijs voor de jongste kinderen een veel hoger rendement kunnen hebben voor de partnerlanden van de Belgische overheid. De basis voor vele vaardigheden die nu met veel moeite worden aangeleerd in lager en zelfs middelbaar onderwijs, kan aan veel lagere kost worden gelegd tijdens de eerste levensjaren.

Wellicht was het dus toch beter geweest als de Belgische ontwikkelingssamenwerking hier ook vertegenwoordigd zou zijn. Investeren in jonge kinderen draagt immers op zoveel meer manieren bij aan de ontwikkeling in het Zuiden. Maar hierover morgen vast en zeker meer.